6. DOELLANDEN MET ZIJWIND
- Tijdens final opsturen
- Vlak voor het afronden de neus in de landingsrichting brengen
- De vleugel aan de windzijde iets lager houden om de zijwaartse verplaatsing door de crosswind te voorkomen
- Het weerhaaneffect met 'voeten tegen' opvangen
Een geoefende zweefvlieger moet op twee manieren kunnen opsturen. Krabbend en slippend.

De methode waarbij je met de neus in de windrichting opstuurt en dan landt (krabbend), heeft als nadeel dat je getraverseerd landt als je te laat begint met rechttrappen in de landingsrichting en dat je te veel wegdrijft als je te hoog begint met rechtleggen. In de praktijk kun je ook een combinatie van beide methoden toepassen.
Het weerhaaneffect tegengaan
Doellanden met 90° zijwind is aanmerkelijk moeilijker dan met de wind recht van voren. Staat er behoorlijk wat wind dwars op de baan dan heb je iets meer snelheid nodig om de mogelijke windgradiënt en turbulentie op te vangen. Behalve dat je moet opsturen om in het midden van het doellandingsveld te komen moet je er ook rekening mee houden dat je bij dwarswind na het afronden bijna even ver doorzweeft (voordat je landt) als bij geen wind.

Bij het uitrollen moet je rekening houden met het weerhaaneffect. De wind die van opzij komt oefent een kracht uit op het verticale gedeelte van het staartstuk en daardoor wil het vliegtuig met de neus tegen de wind in gaan draaien. Om het toestel toch met de neus in de landingsrichting te houden moet je een grote uitslag met het richtingsroer met 'voeten tegen' geven (dus van de wind af).